
Sociaal cultureel werkster
Banoo Kiani Haftlang heeft een bijzonder levensverhaal. Op 29-jarige leeftijd vluchtte ze uit Iran. In Nederland bouwde ze een nieuw leven op, in dienst van anderen. Als sociaal cultureel werkster heeft ze zich jaren in gezet voor onder meer vrouwen van niet-Nederlandse afkomst. “Ik heb altijd in het gemeenschappelijke belang geopereerd.” Samen werken, de verbinding zoeken, vrouwen stimuleren en handvatten geven om deel uit te kunnen maken van de maatschappij: dat zijn haar drijfveren.
Ze groeide in vrijheid op in het zuiden van Iran, oliegebied met westerse invloeden vanwege de aanwezigheid van de Britten. “We hadden een groot huis en een nog grotere tuin.” De tuin stond vol met bloemen. “Ons huis stond op een heuvel. Aan de voet van de heuvel was een ziekenhuis. Mensen kwamen bij ons om bloemen voor de zieken vragen.” De liefde voor bloemen is daar ontstaan. Dat zie je terug in het tuintje bij haar woning in de Jordaan: overal staan bloemen.
Banoo was in Iran docent op een middelbare school. Daar had ze het naar haar zin, tot ze werd ontslagen. “Ik had goede contacten met de kinderen. Alleen meisjes helaas, we hadden gescheiden scholen. Het ging mis toen ik een bibliotheek wilde maken voor de kinderen, zodat ze boeken zouden kunnen lezen. Van de schoolleiding mocht dat niet, de Koran was genoeg. Politieke boeken waren helemaal uit den boze. Ik vond het geen probleem om de Koran in de collectie op te nemen, maar ik wilde meer. Uiteindelijk werd ik vanwege de bibliotheek ontslagen.”
Dat was ten tijde van de Iraanse Revolutie. Deze begon in februari 1979, waarbij de dictatoriale, prowesterse sjah Mohammad Reza Pahlavi werd afgezet ten gunste van, wat uiteindelijk bleek, een dictatoriale islamitische republiek onder leiding van ayatollah Ruhollah Khomeini. De revolutie vond plaats in twee fasen. In de eerste fase verdreef een alliantie van liberale, linkse en religieuze groeperingen de sjah. In de tweede fase, vaak de Islamitische Revolutie genoemd, greep Khomeini de macht.
‘Drie van mijn dierbare vrienden zijn geëxecuteerd.’
Ze raakte betrokken bij een beweging die zich inzette voor democratie en vrijheid. “Ik gaf leiding aan een afdeling voor vrouwen. Eén keer per jaar hadden we een algemene vergadering. We maakten onder meer een geheime krant.” Hierdoor liep ze gevaar. “Drie van mijn dierbare vrienden zijn geëxecuteerd.” Op een nacht kwam de politie om 2 uur ’s nachts bij haar ouders thuis, om haar te arresteren. Marteling of de dood waren geen ongebruikelijk lot voor dissidenten. “Je denkt niet meteen: ik ga weg. Maar na dit voorval ben ik naar de grote stad verhuisd. Daar was het lastiger voor het regime om mensen te vinden.” Twee jaar lang dook ze onder. “Dat was heel moeilijk. Niet alleen bracht ik mensen in gevaar, maar ik was ook van hen afhankelijk. Een nieuwe situatie voor me. Die mensen hadden nauwelijks te eten en dan kwam ik er ook nog bij. Ik ging geheel gesluierd over straat, uit angst dat mensen me zouden herkennen. Het was een zware tijd.”
De enige manier om normaal door het leven te kunnen gaan als vrouw was om te trouwen. “Maar dat zou trouwen zonder liefde zijn. Ik ben trots op mezelf dat ik dat nooit heb gedaan.” Angst dat mannen haar wat aan zouden doen, had ze wel. “Ik ben gelukkig nooit verkracht.”
‘Een vrouw nam me onder haar hoede, kocht alles wat ik nodig had en hielp me uiteindelijk om Turkije te verlaten. Haar naam weet ik niet, maar ik zou haar zielsgraag bedanken.’
Ook niet tijdens haar vlucht uit Iran. “Op een gegeven moment restte niets anders meer dan vluchten. Ik had geen mensen meer die me onderdak konden bieden en helpen. Een smokkelaar heeft me het land uit gekregen. Negen dagen lang zat ik achter hem, op een schraal paard. Ik zat niet op het zadel en na een aantal dagen lagen mijn dijen open van de ruggengraat van het dier.” Ze vluchtte naar Turkije, waar ze naar een hotel werd gebracht waar andere Iraniërs verbleven. Daar zweeg ze over de werkelijke reden van haar vlucht. Ze wist immers niet wie ze kon vertrouwen. “Ik had niets, geen geld, geen eten, geen contacten. Het ergste was dat ik ongesteld was. Geen onderwerp waar je over kon praten. Maar ik had geen geld voor schone kleding of maandverband. Een vrouw nam me apart en maakte een goede inschatting over waarom ik in Turkije was. Ze nam me onder haar hoede, kocht alles wat ik nodig had en hielp me uiteindelijk om Turkije te verlaten. Haar naam weet ik niet, maar ik zou haar zielsgraag bedanken.”
Vanuit Turkije ging ze naar Nederland. Daar kwam ze terecht in Delft bij mevrouw Meinema. Een lieve vrouw, waar ze kost en inwoning kreeg zonder ervoor te hoeven betalen. “Ze is mijn tweede moeder geworden.” De omschakeling naar een ander land viel haar zwaar. “Mijn lichaam was hier, mijn geest was nog daar. Er was geen contact mogelijk met mijn familie. Toen hadden we nog geen mobieltjes of social media. Vier familieleden zaten in de gevangenis: twee broers, een zus en zwager en daarna hebben zij mijn vader meegenomen, hij zat drie dagen vast.”
In Den Haag kon ze taalles volgen bij een gezin. “Eén van de cursisten werkte bij de Iraanse ambassade.” Na de eerste les weigerde ze om terug te gaan. Mogelijk liep ze gevaar. Gelukkig kon ze elders terecht. In Den Haag kwam ze in contact met andere Iraniërs, die in dezelfde situatie zaten als zij.
Ze kreeg een kamer op Uilenstede en rondde in Nederland haar studie af. Ze liep stage bij het antidiscriminatiebureau In Amsterdam, waar ze uiteindelijk drie jaar werkte. Daarna kreeg ze een baan bij Bureau Opvang Nieuwkomers (BON) een organisatie die vluchtelingen hielp inburgeren. Daarna werd ze sociaal cultureel werkster, waar ze verschillende activiteiten voor vluchtelingen organiseerde, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur en educatie. Ze was een drijvende kracht achter het sociaal werk voor vrouwen, ze hielp hen op weg. Door het organiseren van activiteiten en bijeenkomsten in de verschillende wijkcentra zorgde ze voor verbinding in de buurt en een dialoog tussen verschillende doelgroepen. Trots is ze onder meer op de viering van honderd jaar Vrouwendag in het raadhuis, waar veel vrouwen uit haar netwerk aanwezig waren. Ook de bijscholing aan kinderen met een niet-westerse achtergrond is één van haar verdiensten. “Dat heb ik samen met Lottie Schenk opgezet.”
‘Ik ben nooit terug geweest. Het kan niet, helemaal niet na het verschijnen van het boek waar ik aan mee heb geholpen.’
Ze werkte tot 2014 voor Cardanus. Toen moest worden bezuinigd en werd alles moeilijker. Tot 2015 was ze bij het werk betrokken. Daarna moest ze weg. Over de wijze waarop heeft ze een vervelend gevoel overgehouden. Nog steeds vindt ze het lastig om naar Amstelveen te komen, een plek die veel voor haar heeft betekend. Wat betreft haar thuisland is de situatie nog complexer. “Ik ben nooit terug geweest. Het kan niet, helemaal niet na het verschijnen van het boek waar ik aan mee heb geholpen.” Het gaat om het boek ‘Ik weet het nog precies’, waarin acht Iraanse vrouwen anoniem vertellen over hun leven en de vrouwen in de Koran. “Mijn moeder en vader zijn inmiddels overleden.”
Ze ziet zichzelf niet als heldin, veel vrouwen hebben immers hetzelfde moeten doorstaan. Maar ze is wel vereerd door de verkiezing voor dit project. Haar moeder is haar voorbeeld geweest: een vrouw die zich altijd buitenhuis heeft ingezet voor anderen.