Overlever houdt de historie levend
Nora Valk (89) zat als tiener in een Japans kamp in Nederlands-Indië. Van haar twaalfde tot vijftiende verbleef ze in een concentratiekamp in Ambarawa, samen met haar moeder. Drie maanden voor de bevrijding overleed haar moeder, aan honger en een gebrek aan medicijnen. Na de oorlog werd ze met haar vader herenigd. Ze vertelt onder meer op scholen over haar ervaringen, zodat de oorlog niet vergeten wordt.
Ondanks haar leeftijd is ze nog heel vief. Vanuit haar flat aan de Beneluxbaan heeft ze zicht op de werkzaamheden voor de Amstelveenlijn. Ze heeft er geen last van, vertelt ze. Op het balkon aan de andere kant van de flat is er niets van de activiteiten te merken. In haar woning herinneren wanddecoraties en foto’s aan het land waar ze opgroeide. Klokken in de gang geven de tijd aan op verschillende continenten. Naast Indonesië ook Hawaii en Australië. Ze heeft er familie en vrienden. Een aantal klokken staat stil. “Ik kan de tijd nu ook makkelijk op de telefoon bekijken.” Het tekent de manier waarop ze in het leven staat: ze is nog volop bij de tijd.
De ontvangst is met koffie en spekkoek. Ik heb niet alleen informatie gezocht over haar, zij heeft ook onderzoek naar mij gedaan. Op haar tablet staat mijn website open. Ik twijfel over hoe te beginnen. Ik voel me een beetje onbenullig ten opzichte van Nora: ze heeft immers heel wat meegemaakt in haar leven.
Gelukkig heeft ze geen moeite met over haar ervaringen te vertellen. Al weet ze lang niet meer alles. Niet gek, het is al jaren geleden. “Mijn moeder was Engelse en mijn vader officier-vlieger bij het K.N.I.L.,” begint ze. “We woonden in Nederlands-Indië.” Daar had ze een vrij zorgeloos leven, tot de oorlog uitbrak. Een korte geschiedenis: na de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 nam de dreiging van de Japanners toe. De eerste aanval op Nederlands-Indië was op 10 januari 1942. De Nederlandse vloot werd op 27 februari 1942 verslagen. In de nacht van 28 februari op 1 maart landde de Japanse strijdmacht op Java. Een week later gaf Nederland zich over. In de weken daarna werd geheel Nederlands-Indië bezet.
‘We kregen per dag een kopje rijst met een klein lepeltje groente en een lepeltje vlees, of iets wat daarvoor doorging. Als ontbijt en avondeten was er alleen nog maar stijfselpap: een zakje meel, waarschijnlijk tapiocameel, dat je moest aanmaken met koud water.’
De mannen die in het leger hadden gediend, werden geïnterneerd. Haar vader in Nagasaki in Japan. In april 1942 moesten de overgebleven mannen en vrouwen met een Nederlandse identiteit zich registreren. Mannen en vrouwen werden van elkaar gescheiden en naar kampen gebracht. Van de een op de andere dag moesten ze alles achter laten. “We mochten alleen meenemen wat we konden dragen.” Eerst moesten ze naar het huizenkamp: een wijk van Surabaya waar een hek omheen werd gebouwd. Daar woonden ze met vijf of zes gezinnen in één huis. Na het huizenkamp kwam Nora met haar moeder terecht in een kamp in Ambarawa op midden-Java, een oud klooster en missionarisschool. “Dat kamp was omringd door gedek (een hek van bamboe en prikkeldraad).”
Het leven in het kamp bestond uit klusjes doen, en zorgen voor voedsel en water. “Alles koste veel tijd.” Er was nauwelijks water in het kamp. De wc’s bestonden uit latjes boven een sloot. Wanneer iemand wat fout had gedaan, werd het hele kamp gestraft. Dan moesten de vrouwen uren op appel staan, in de zon. Het kamp werd steeds voller. Er was aanvankelijk plek voor 500 mensen, maar tegen het einde waren dit er wel duizend. Daardoor was er steeds minder voedsel. “We moesten in de rij staan voor eten. We kregen per dag een kopje rijst met een klein lepeltje groente en een lepeltje vlees, of iets wat daarvoor doorging. Als ontbijt en avondeten was er alleen nog maar stijfselpap: een zakje meel, waarschijnlijk tapiocameel, dat je moest aanmaken met koud water. Dat deed je eerst. Dan moest je weer in de rij staan voor gekookt water. Dat gooide je op de pap en dan werd het stijf. Dat at je dan met wat zout.”
Door de slechte hygiënische omstandigheden en het gebrek aan voedsel brak regelmatig ziekte uit. Ook Nora’s moeder werd ziek en stierf aan bacillaire dysenterie, slechts enkele maanden voor de bevrijding. “Ze kreeg geen medicijnen, terwijl de Japanners wel medicijnen hadden.” Toen stond ze er alleen voor. Een vriendin van haar moeder nam haar onder haar vleugels. Na de bevrijding moesten de Nederlanders alsnog hals over kop vluchten. Ze liepen gevaar vanwege de Bersiap. Revolutionaire strijdtroepen trokken ten strijde tegen niet-Indonesiërs, dus de Nederlanders. “Alle blanken moesten dood.”
Vele Nederlanders werden per boot naar Singapore geëvacueerd. In een vluchtelingenkamp vond haar vader haar weer, dankzij inspanningen van het Rode Kruis. Al die tijd had ze niets geweten over zijn lot. “Ik liep buiten en hoorde opeens mijn naam. Ik draaide me om en zag mijn vader. Een magisch moment.”
Na de oorlog verbleef ze twee jaar in Australië op kostschool. Haar vader had haar daarheen gebracht en moest weer terug naar Batavia, omdat hij nog in dienst was van het K.N.I.L. en hij hertrouwde. Voor haar studie vertrok Nora later naar Nederland, waar ze op haar negentiende trouwde met haar eerste man. “Ik was eigenlijk nog veel te jong.” Met haar gezin woonde ze in Uithoorn, later verhuisde ze naar Amstelveen.
‘Ik liep buiten en hoorde opeens mijn naam. Ik draaide me om en zag mijn vader. Een magisch moment.’
Ze praatte veel over de oorlog met familie en vrienden – “omdat ik bang was de oorlog te vergeten”, maar had jaren een afkeer van Japanners. “Hier vlakbij woonde een stel Japanners. Ik wilde het liefst hun auto bekrassen. In 1973 ben ik voor het eerst teruggegaan, naar het graf van mijn moeder, en de katholieke school waar ons kamp was.”
De ommekeer
Tijdens één van haar bezoeken aan Indonesië leert ze een Japanse dominee kennen. Hij vraagt haar of ze iets van over de troostmeisjes weet. Ze barst tegen hem uit: ‘door jullie is mijn moeder dood’. Een jaar later treft ze hem weer. Hij nodigt haar uit voor een etentje bij hem thuis en vraagt of hij haar mag interviewen. Ze twijfelt, maar besluit op zijn uitnodiging in te gaan. Aan tafel bij zijn gezin voelt ze hun warmte. “In twee uur heb ik alles eruit gegooid. Ik was helemaal leeg naderhand: ik had mijn verhaal vertelt aan iemand die het moest weten. De huidige generatie Japanners weet bijna niets van de oorlog, net als Nederlanders overigens.” De dominee gaat mee naar het voormalig kamp en helpt mee aan de renovatie van de school. Hij legt bloemen bij het graf van haar moeder. “Dat was de ommekeer.” Sindsdien haat ze de Japanners niet meer. De wonden zijn geheeld, maar de littekens zijn er nog. Ze is vele malen terug geweest naar Indonesië, Semerang, om naar het graf van haar moeder te gaan op het ereveld Kalibanteng van de oorlogsgravenstichting.
In 1996 wordt ze gevraagd om te spreken tijdens een herdenking. “Ik wilde alleen mijn eigen verhaal vertellen, en spreken over verzoening. Dat wilde de organisatie eerst niet. Ik was toen al gastdocent, en gaf af en toe voorlichting op scholen. Uiteindelijk stemde men toch in.”
Inmiddels is, gebaseerd op haar levensverhaal, een kinderboek (Op zoek naar jou, van Syl van Duyn) verschenen. Ook in andere boeken is haar verhaal opgenomen.
Ze ziet zichzelf niet als heldin. Het was gewoon een kwestie van overleven, ze wist niet beter. “De mensen die de holocaust hebben meegemaakt, hadden het veel zwaarder.” Over wie zij als heldin beschouwt, moet ze even nadenken. “Mart Benders vind ik een heldin. Haar vader overleed in de oorlog. Pas na de dood van haar moeder ging ze op zoek naar zijn sporen, en maakte een reconstructie van zijn leven.”